Tekstversie

U bevindt zich hier:

Geloofsopbouw

Streuper&Streuper

Prikkels

Discussie

Zoeken naar:

Algemeen:

Startpagina

Drie hoogtepunten uit het leven van David

Drie hoogtepunten uit het leven van David
Dieptepunten en hoogtepunten zijn er in ieders leven. Soms liggen ze ontzettend dicht bij elkaar. De dalen zijn doorgaans niet minder moeite te bereiken dan de toppen van de bergen. David had er weet van, want dikwijls had hij zijn toevlucht moeten zoeken in de bergen van de woestijn van Juda. Maar we willen het hebben over een aantal van de hoogste geestelijke bergtoppen die hij heeft beklommen in de meest onmogelijke en bizarre episode uit zijn veelbewogen leven, toen hij moest vluchten voor zijn bloedeigen zoon Absalom. Het zal je kind maar wezen!

Bij de Kidron
Wanneer u uw bijbel openslaat bij 2Sam.15:13-16:14, ziet u daar een zwaar beproefde man een zwaar begaanbare weg betreden. Een man die enerzijds totaal verbroken is, een verliezer, die het moet afleggen tegen zijn opstandige zoon, maar die tegelijkertijd een benijdenswaardige geestelijke veerkracht aan de dag legt. Hij zal zich niet te vuur en te zwaard verdedigen, omdat hij voorziet dat dan onder de bewoners van Jeruzalem, zijn onderdanen voor wier welzijn hij verantwoordelijk is, een waar bloedbad zal worden aangericht. De priester Zadok — en met hem alle Levieten — kiezen de zijde van David en nemen de ark van het verbond mee. Maar dan stelt David een daad die een diepe indruk maakt. Hij, de door God Zelf uitverkoren priester-koning, de man naar Gods hart, doet afstand van alle hoge voorrechten die hij van de hoogste Majesteit ontvangen had. Wat moet het op die korte afstand, van het koninklijk paleis tot aan de boorden van de Kidron, in zijn hart gegist en gekookt hebben. Wat een smaadheil werd hem aangedaan. Wat een vernedering om ten aanschouwen van heel het volk verdreven te worden door zijn eigen kind. Maar David trekt moedig de onontkoombare conclusies uit de ontstane situatie en handelt dienovereenkomstig. En dat speciaal met betrekking tot de ark van het verbond.
Er is niets waarmee het diepste innerlijke wezen van de mens zo sterk verbonden is als met het voorwerp van zijn Godsverering. Voor David was dat de ark van het verbond, het symbool van Gods tegenwoordigheid. De ark van het verbond betekende alles voor David.
Denk slechts aan het ogenblik waarop de ark naar Jeruzalem werd gebracht en hij, gekleed in een linnen lijfrok, uit alle macht danste voor het aangezicht des Heren (2Sam.6:14). Denk aan Ps. 27:4: 'Eén ding heb ik van de Here gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren, al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen en om te onderzoeken in zijn tempel.' Voor Davids hart was het zo, dat de ark van het verbond met daarop het met bloed besprengde verzoendeksel en de cherubs, niets minder weerspiegelde dan het aangezicht des Heren. Hoe heeft hij ernaar verlangt en geijverd een plaats te zoeken voor de Here, een woning voor de machtige Jacobs. De ark van het verbond was voor Davids besef direct verbonden met de dure eed die God aan hem had gezworen en waarop Hij niet terugkomt: dat één van zijn lijfelijke zonen de opvolger op zijn troon zou zijn (Ps. 132). En nu was zijn troon aan het wankelen ondanks het feit dat die troon was opgericht door de de Koning der Koningen, die hem had aangesteld met de belofte dat zijn huis tot in eeuwigheid zou regeren!
David staat toe te kijken bij de Kidron hoe allen die hem in zijn vlucht zijn gevolgd de beek oversteken. De laatste man zet zijn voet op het droge aan de overkant. Alleen David, Zadok, de Levieten en de ark staan nog aan de ene kant. Precies op dat ogenblik, wanneer Zadok de priesters bij wijze van spreken wil opdragen de ark aan de handbomen te vatten om die op te nemen, zegt David tot Zadok: 'Breng de ark Gods weer naar de stad' (vs.25). Van het meest kostbare en het meest waardevolle dat de Heer hem had toevertrouwd, doet hij vrijwillig afstand met woorden die slechts kunnen opwellen uit een verbrijzelde geest die bij voorbaat bereid is te erkennen dat wat hem overkomt mogelijk te wijten is aan eigen schuld en tekortkomingen. 'Indien ik genade vind in de ogen des Heren, dan zal Hij mij doen terugkeren en mij haar en haar plaats doen weerzien. Indien Hij echter aldus spreekt: Ik heb geen welgevallen aan u, — hier ben ik, Hij doe met mij zoals goed is in zijn ogen.' Dit is niet de taal van een gekwetst hart vol wrok, maar van een zachtmoedige en nederige geest. Dit is werkelijk één van de schitterendste overwinningen die David heeft behaald. Maar na deze glorieuze zege komt er weer een volgende aanval.

Bij Bahurim
Hier ontmoet hij een nakomeling van Saul, de koning naar het vlees. En deze Simeï, zo heet hij, geeft er blijk van een echte zoon van zijn vader te zijn. Op een veilige afstand vervloekt hij David en slingert hem, behalve stenen, de vreselijkste verwensingen naar het hoofd: 'Ga weg, ga weg, bloedvergieter, nietswaardige... zie, gij zijt nu in de ellende omdat gij een bloedvergieter zijt.' Abisaï, één van Davids helden, vraagt David verlof naar de overkant te gaan en Simeï het hoofd af te houwen. Maar daar past David voor. Voor het onrecht dat hem wordt aangedaan en waar Simeï nog een schepje bovenop doet, weigert hij Simeï te laten boeten. Het lijkt hem beter dat maar rustig aan de Here over te laten. Wraakgevoelens zijn David volkomen vreemd. Die zijn geen probleem voor een hart dat werkelijk verbroken is. Hij buigt zijn hoofd onder de gegeven omstandigheden, zonder eronder gebukt te gaan. Hij mag dan met een gebogen hoofd gaan, maar hij is niet geknakt, omdat hij wat hem overkomt als komende uit Gods hand aanvaardt. 'Laat hem met rust,' luidt Davids commentaar, 'en laat hij mij vervloeken, want de Here heeft het hem gezegd. Misschien zal de Here op mijn ellende letten en mij het goede schenken in plaats van zijn vervloekingen.'
Hierin lijkt hij in veel opzichten op de grote Zoon van David, die hij 'mijn Heer' noemt (Ps.110:1), Jezus Christus. Van Hem heeft Petrus geschreven: 'Die als Hij
gescholden werd, niet terugschold, als Hij leed, niet dreigde, maar [Zich] overgaf aan Hem die rechtvaardig oordeelt.'
Is David ook hier niet op een geestelijk hoogtepunt aangeland?

Op zijn bed
Ook aan die enerverende zwarte dag in Davids leven komt een einde, wanneer de avond valt en de nieuwe dag begint. 2Sam.16:14 zegt: 'Vermoeid kwamen de koning en al het volk dat bij hem was, op een plek waar zij rust namen.'
Het zou voor de hand hebben gelegen dat David die nacht geen oog dicht heeft gedaan; dat hij vanwege de veelheid van zijn gedachten bevangen was van twijfel, vrees en angst voor de onzekere toekomst en de dreiging van een gewelddadige dood (waaraan hij inderdaad ternauwernood ontkwam!). Wat zal er niet al in hem zijn omgegaan? David zelf heeft het antwoord op deze vraag gegeven. Die nacht is voor hem een onvergetelijke ervaring geworden. In hem werd een machtig lied geboren toen hij zich gereed maakte voor de nacht en aanstalten maakte zich ter ruste te begeven. Toen hij de volgende morgen wakker werd, was hij in
een stemming om een morgenlied te zingen. In Ps.3 geeft hij zijn gedachten en overwegingen prijs, die hem de avond van de vorige dag bezighielden. U moet die psalm straks beslist helemaal woord voor woord, lettergreep voor lettergreep en letter voor letter gaan spellen.
Ik kan niet nalaten u alvast een voorproefje te geven:

...Als ik luide roep tot de Here, antwoordt Hij mij van zijn heilige berg...
Ik legde mij neder en sliep;
ik ontwaakte, want de Here schraagt mij.

Ik wens u en mijzelf zulke vredegevende overdenkingen en nachten toe. Welterusten! q



00001404