Veren schokbrekers en broeders


IETS OVER VEREN, SCHOKBREKERS EN BROEDERS

S. STREUPER

Dat onze moderne voertuigen vrijwel technisch volmaakt zonder horten en stoten over onze moderne wegen voortsuizen, is vooral te danken aan het unieke veersysteem. Dat veersysteem is nodig om alle oneffenheden waarmee de wielen in aanraking komen te elimineren zodat het voertuig en zijn passagiers niet gehinderd worden in hun voortgang op weg naar het einddoel van hun reis.
Wanneer het veersysteem normaal funktioneert kan de reis plezierig verlopen. Maar zodra er iets aan hapert kan een misselijk gevoel in de maagstreek de wagenziekte aankondigen en het verlangen aanwakkeren om het voertuig zo gauw mogelijk te verlaten.
Toen ik kort geleden de schokbrekers van het voertuig waarin ik mij pleeg te verplaatsen liet vervangen, ontdekte ik, terwijl ik de handelingen van de monteur gadesloeg, de werking van het veersysteem en trok daaruit een les die ik u ook graag wil doorgeven. Misschien kunnen we er SAMEN iets mee DOEN.
Het geheim van die soepele voortbeweging zit verborgen in twee onderdelen, die zo enorm van elkaar verschillen datje je verbaasd afvraagt hoe men ooit op het idee is gekomen om twee in karakter en eigenschappen zo sterk uiteenlopende onderdelen, op één en dezelfde wielarm te monteren: een „veer" en een „schokbreker" ... jawel!
Hun eigenschappen zijn duidelijk.
De veer veert soepel en veerkrachtig in twee richtingen, naar boven en beneden. Hierdoor is ze in staat alle oneffenheden die zich op de weg kunnen voordoen op te vangen. Zo voorkomt ze dat het voertuig met z'n reizigers door elkaar geschud wordt. Wanneer er echter geen schokbreker zou zijn, zou de verende beweging blijven doorgaan en slechts heel langzaam in hevigheid afnemen. Bijzondere omstandigheden zouden de bewegingen zelfs kunnen verhevigen waardoor de gevaarlijke situatie zou kunnen ontstaan dat voertuig en inzittenden in de berm van de weg verongelukken. Vandaar het grote belang van de schokbreker. Hem is de taak toevertrouwd de veer in bedwang te houden!
Na deze (misschien wat al te simplistische) uiteenzetting laat het zich gemakkelijk raden wat de katastrofale gevolgen zijn wanneer er alleen maar een veer, of wanneer er alleen maar een stugge schokbreker aangebracht zou zijn. Maar wanneer beide noodzakelijke onderdelen stevig aan één en dezelfde wielarm verankerd zijn, zorgen zij SAMEN voor een probleemloze voortgang.
Zij hebben elkaar nodig. Zij kunnen elkaar niet missen. Zij hebben de taak elkaar te corrigeren in hun, ieder op zichzelf nuttige, eigenschappen. Zij dienen één en hetzelfde doel, niet „ondanks" maar „dankzij" hun karakteristieke verschillen. Om een bekend Schriftwoord er maar eens op toe te passen: zij „dienen" elkaar. Wij moeten elkaar dienen door de liefde (Gal. 5:13). En: zij handelen naar hun roeping. Wij moeten wandelen waardig de roeping waarmee wij geroepen zijn ... en ons beijveren de éénheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede (Ef. 4 : 3, 4).
De les is dus deze: hun handel-wijze strekt ons tot voorbeeld van ònze wandelwijze.
Het zal u vast niet moeilijk vallen broeders (en zusters) uit eigen kring in twee groepen in te delen, te weten in
(a) broeders met de kenmerkende eigenschappen van een „veer" en
(b) broeders met de kenmerkende eigenschappen van een „schokbreker". Mogelijk is er iemand die nu zegt: „Ho, dat gaat mij te ver. We zijn allen broeders en mogen elkaar niet in verschillende vakjes indelen." Dat eerste is natuurlijk waar: ALLEN zijn we BROEDERS. Maar dat betekent niet dat we wat ons karakter en onze dienst betreft nu óók allen gelijk zijn. Het is zo belangrijk te bedenken dat we allemaal verschillend zijn en een verschillende dienst hebben uit te oefenen om dat éne doel dat allen voor ogen moet staan, te bereiken, namelijk de voortgang van ons allen, op de weg die de Schrift aanwijst in het voetspoor van de Meester.
Zó behoren wij te wandelen. Niet met negatieve kritiek op het karakter van anderen, maar in ootmoed de één de ander uitnemender achtend dan zichzelf. „Een ieder zie niet op zijn EIGEN belang, maar een ieder zie ook op dat van ANDEREN" (Fil 2:4). En dat betekent dat we aan elkaar moeten denken in Positieve zin. Met waardering voor en in de erkenning van alles wat de Heer aan „de ANDER" geschonken heeft ten nutte van ONSZELF.
De Heer wil dat we de-broeder-naast-ons gaan zien zoals Hij hem ziet. Niet langer als die-broeder-die-steeds-maar-over-hetzelfde-blijft-doorpraten-en-nietvan-ophouden-weet, maar als de broeder die mij moet corrigeren omdat anderen gebukt dreigen te gaan onder mijn stugheid en onverzettelijkheid, waardoor zij de wens gaan koesteren „uit te stappen". Of omgekeerd, dat ik een broeder die zo remmend kan werken wanneer ik juist tot actie wens te komen, moet leren zien als een broeder die de Heer naast mij heeft neergezet, omdat ik de Heer anders wel zou kunnen voorbij-lopen, in mijn haast.
Foei, wat kunnen we ons soms tegen elkaar afzetten. Ons opblazen v66r de één en tégen de ander (1 Kor. 4:6) en zo in een sektarische geest vervallen. Juist daardoor ontstond er zo'n laakbare situatie in Korinthe.
Dat de één zich meer aangesproken voelde door Apollos, die een welsprekend man was, machtig in de Schriften (Hand. 18:24) en een ander meer door Kefas die mogelijk wat minder welsprekend, maar méér concreet en praktisch was dan Apollos, wijst op een verschil in de gave van de dienstknecht en op een verschil in de behoefte van de hoorder. Maar geen van allen kan de ander missen. De één kan zonder de ander niet funktioneren.
Nu ligt Korinthe wel een heel eind van onze deur af, maar de geest die daar heerste dringt toch vrij gemakkelijk als een winterse noord-oosten-wind door de naden en kieren onze gemeenschappen binnen, waardoor we lelijk op de tocht komen te staan. De gevolgen zijn dan ook vaak epidemisch. Laten we niet vergeten dat de virussen op de loer liggen om hun verstorend werk aan te vatten zo gauw de tijd er rijp voor is.
Wij leven in een tijd waarin het nodig blijkt te zijn de woorden uit Rom. 15:1-7 op „onze deurposten" te schrijven en de woorden uit het zevende vers met een rood potlood te onderstrepen (vgl. Deut. 6:9 en 11:20): „Daarom, neemt elkaar aan, zoals ook Christus u aangenomen heeft, tot heerlijkheid van God".
Wanneer dát bij ons allen leeft is er geen enkel bezwaar persoonlijke voorkeur te hebben voor een Apollos of een Kefas, voor broeder A of broeder B. We mogen God er zelfs voor danken, omdat Hij ons dat allemaal geschonken heeft opdat we in alles zouden opgroeien tot Hem die het hoofd is. Hij heeft elk deel een werking toegemeten, die de groei van het lichaam moet bewerken tot opbouwing van zichzelf in de liefde (Ef. 4:15,16). Maar daarbij dient dan wel voorop te staan dat wij, die allen broeders zijn, samen gedreven worden door één verlangen:
„waardig te wandelen de roeping waarmee wij geroepen zijn; in alle ootmoed en zachtmoedigheid met lankmoedigheid elkaar in liefde te verdragen, ons te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren in de band van de vrede ... IEDER naar de maat van de gave van Christus" (Ef 4: 2, 7). " (1
Dat is veel moeilijker dan: „ons opblazen voor de één en tegen de ander" 4:6).
Maar ook veel gezegender.



00000943


(C) 2005 - Alle rechten voorbehouden

Deze pagina afdrukken