DE BROER VAN DE VERLOREN ZOON
Simon Streuper
De zoon waarnaar de gelijkenis in Lukas 15 is genoemd, geniet onder ons een behoorlijke populariteit. Dit is dan ook de reden waarom de figuur van de oudste zoon vat naar de achtergrond is verdrongen.
Het is waar dat de Heer Jezus veel meer zegt over de verloren dan over de oudste zoon; dit impliceert echter niet dat het weinige dat ons over deze zoon wordt medegedeeld niet veelzeggend zou zijn. De toepassing van de geschiedenis van de jongste zoon is ook meer voor de handliggend, het spreekt ons direct aan, omdat dit het verhaal van ons eigen leven, en een illustratie van onze eigen weg is. Daarbij komt nog, dat dit gedeelte van de gelijkenis vooral bestemd is voor de oren van de tollenaars en zondaars (vs. 1), en hun de weg wijst waarlangs zij tot God kunnen komen.
De murmurerende schriftgeleerden en farizeeën, die zich onder de toehoorders bevonden (vs. 2), hebben zichzelf waarschijnlijk niet herkend in de oudste zoon, waarin we een rake typering vinden van deze beide groepen; in ieder geval hebben ze hun Les er niet uit geleerd (hfdst. 16 : 14, 15).
Maar niet alleen voor schriftgeleerden en farizeeen, ook voor ons is het nuttig ons te spiegelen aan de oudste zoon, en dan spiegelen we ons bepaald niet zacht.
We lezen van de oudste zoon enige kenmerkende dingen.
EN ZIJN OUDSTE ZOON WAS IN HET VELD (vs.25).
Hiermee wordt niets ten nadele gezegd van de oudste zoon. Integendeel, we merken op dat hij zich op de juiste plaats bevindt. Hij was thuis gebleven bij de vader. Het is niet alleen een plaats van zegen, maar ook en vooral een plaats door de vader verkoren, en waar zijn gezag erkend wordt.
Dat de oudste zoon in het veld is, leert ons ook dat hij zijn werk serieus deed. In de bijbel vinden we veel plichtsgetrouwe mensen „in het veld”. Een plichtsgetrouwe en werklustige Abel verklaart zich onmiddellijk bereid mee te gaan naar het veld, niet wetende dat Kain hem wil vermoorden.
Ook Ruth de Moabietische, die haar toevlucht genomen heeft onder de vleugels van de God van Naomi, is zich van haar verantwoordelijkheid ten opzichte van haar schoonmoeder bewust, en gaat aren oplezen op het veld van Boaz, zij zit niet veel thuis, maar werkt op het veld. Boaz vermaant haar: Uw ogen zullen zijn op dit veld, en… ga niet naar een ander veld. Samenvattend kunnen we zeggen, dat de oudste zoon de enige juiste plaats inneemt in getrouwheid, dat hij zich gehoorzaam aan het gezag van zijn vader onderwerpt, en voor zijn vader doet, alles wat zijn hand vindt om te doen. Daarbij woont hij samen met zijn vader onder hetzelfde dak, eet van dezelfde spijze aan dezelfde tafel.
Uiterlijk is er in geen enkel opzicht ook maar iets op hem aan te merken, noch op zijn gedrag, noch op zijn werk.
Als hij zijn hand aan de ploeg slaat. wordt de grond in kaarsrechte voren opengelegd, en het zaad daarna zorgvuldig over de weltoebereide akkers uitgestrooid, zodat een rijke oogst verwacht mag worden. Hij rust niet voordat de oogst veilig geborgen is in de voorraadschuren.
DE OUDSTE ZOON IS IN HET VELD…
Wat onze plaats en positie „in Christus” betreft, kunnen we zonder enig voorbehoud volmondig ja” zeggen; wat onze gehoorzaamheid, trouw en dienst betreft is er voor ons de beschaamdheid des aangezichts. Naar de genade die wij ontvangen hebben, mogen we de plaats innemen die volgens onze stellige overtuiging ,naar de Schrift” en in overeenstemming is met Gods gedachten; een plaats waar zijn gezag geldt.
Woonde de oudste zoon onder hetzelfde dak als de vader? Wij zijn huisgenoten Gods! (Ef. 2 : 19). Hij at uit dezelfde schotel, van dezelfde spijze en aan dezelfde tafel, en wij mogen aan de tafel des Heren aanzitten, waar wij in gemeenschap met God, ons eigen deel hebben aan het gemeste kalf, en samen met God mogen genieten van de Persoon en het werk van de Heer Jezus, zoals dit in het vrede-offer uitgedrukt wordt.
Evenals bij de oudste zoon, vinden wij ook nu nog veel dienst en ijvcr, een opgaan en uit-aan in en voor het werk van de Heer. Maar dit is allerminst een bewijs van echt en diep geestelijk leven, al kan het wel en gaat het gelukkig nog ook wel samen. Het is alleen maar de EN ZIJN VADER GING UIT EN BAD HEM (Luk. 15:28)
Het zijn niet de knechten, en het is ook niet de verloren zoon, die er kennis van dragen, wat er ontbreekt en omgaat in het hart van de oudste zoon. Slechts de vader kent de zoon en de reden van diens weigering om het feest mee te vieren. Zo is het ook nu nog! Als er bij ons een verachteren in de genade is, kunnen we deze achteruitgang misschien camoufleren door onze ijver, doch de Vader die ons hart kent en doorgrondt, die onze nieren proeft, merkt het op, gaat uit, en bidt ons weg te doen wat een volkomen gemeenschap met Hem in de weg staat. Het is maar de vraag of we opgaan in „het werk van de Heer” of „in de Heer van het werk”. Als Hij niet „alles” voor ons betekent, betekenen onze trouw, dienst en ijver helemaal niets voor Hem. Zo ben ik een klinkend metaal of luidende schel
Bij de terugkeer van de jongste zoon, zien we de vader op hem toelopen Daar is een toenadering van belde kanten. Daarentegen gaat het initiatief bij de ontmoeting met de oudste zoon alleen van de vader uit. Maar de drijfveer is in beide gevallen de onveranderlijke liefde van de vader. We merken nog op, dat de vader niet ingaat op de argumenten van zijn oudste zoon, doch direct doordringt tot tot de kern van de zaak en in een viervoudig antwoord een feilloze diagnose stelt, dat tevens zijn medicijn is. De vader toont hem zijn rijkdom en zijn armoede. De armoe van de oudste zoon ligt hierin, dat hij het bewustzijn verloren heeft van de voorrechten die zijn rijkdommen uitmaken. Dit brengt de vader hem onder de ogen met de woorden:
KIND
Het gebaar waarmee de vader zijn hand op de schouder van zijn oudste legt, de blik waarmee hij vol zorg het gelaat van zijn zoon aftast, en de intonatie bij het uitspreken van dat geladen woord: ,Kind” doen dezelfde liefde vermoeden als waarmee hij de jongste zoon in zijn armen sloot.
Dit ene woord moest diep doordringen tot in het hart van zijn zoon. Natuurlijk wist hij dat hij een kind van de vader was, maar de voorrechten daaraan verbonden deden hem niets meer. Het moest opnieuw, door de vader zelf, levendig voor zijn aandacht gebracht worden.
Ditzelfde houdt Johannes de gelovigen aan wie hij schrijft ook voor als hij zegt: ,Ziet Welk een liefde de Vader ons gegeven heeft dat wij kinderen van God genoemd zouden worden.”
Zegt dit woord ons niet veel, en spreekt dit ene woord van vier letters geen boekdelen?
GIJ ZIJT ALTIJD BIJ MIJ
Dit woord leidt de oudste zoon niet tot een nieuwe ongekend gezichtspunt, het was oude koek voor hem!
En toch brengt zijn vader dit punt nog eens onder zijn aandacht, omdat hij wist, dat de oudste zoon in de waardering van het ,zijn bij de vader” te kort schoot, zelfs in die mate, dat hij wel feest Wilde vieren, maar dan zonder de vader, alleen met zijn vrienden!
Hoe schieten wij ook niet dikwijls tekort in het waarderen van de gemeenschap met de Vader en zijn Zoon Jezus Christus?
Geef, dat ik deze dag gewoon uw kind mag zijn,
dankbaar, dat ik niet alleen behoef te reizen.
Wit met een enkel woord de weg mij wijzen.
Gij zijt zo onuitsprekelijk groot,
ik … maar zo klein.
AL HET MIJNE IS HET UWE
Ook dat was de oudste zoon bekend, en toch mokte hij omdat de vader hem geen bokje gaf. Hieruit blijkt duidelijk, dat hij zich in het geheel niet bewust is van zijn erfrecht als universeel erfgenaam. Welk een rijkdom bezat hij, en hoe arm was zijn leven!
Waaruit bestaat onze rijkdom?Wij zijn kinderen van God, en indien kinderen dan ook erfgenamen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus (Rom. 8 : 17).
Als Petrus aan de vreemdelingen der verstrooiing schrijft over de onvergankelijke en onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, zegt hij, zonder er ook maar een ogenblik aan te twijfelen of het wel zo is: ,Waarin gij u verheugt”. Zou hij dit van ons met dezelfde beslistheid kunnen getuigen?
GIJ BEHOORDET DAN VROLIJK TE ZIJN
Als we ten voile waarderen, wat ons in het voorgaande onder de aandacht wordt gebracht, dan is blijdschap het resultaat.
De vader brengt geen nieuwe, maar bekende dingen onder de aandacht van zijn oudste zoon. Zo ook onze hemelse Vader, opdat het bekende en oude, steeds nieuw en fris zal blijven.
Welk een voorrecht, kinderen te zijn van een Vader, die vol liefde op de zijnen let, en het opmerkt als de blijdschap uit hun leven wegebt. Dan gaat Hij uit, zoekt ze op, waar ze ook zijn, in voor- en tegenspoed, op bergen of in dalen, en spreekt: „Kind, gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is uwe. Gij behoordet dan vrolijk te zijn!”