ER WORDT GEKLOPT
Van de éénduizendenvijf liederen die Salomo schreef, is er maar één bewaard gebleven. Dat is het Hooglied. De Joden noemen dit boek ‘Het lied der liederen’. Hiermee geven zij aan dat dit lied in schoonheid en betekenis vèr uitsteekt boven die andere éénduizendenvier gedichten van Salomo. Het gaat in dit lied over de bruidegom en zijn bruid, Salomo en Sula
De betekenis van deze beide namen is veelzeggend. Salomo betekent: rijk aan vrede en Sulammit: vrede vindende. De vraag bij wie Sulammit deze zo begeerde vrede vindt, laat zich dan ook gemakkelijk raden. Bij wie anders dan bij Salomo!
Het ‘lied der liederen’ is meer dan een erotische beschrijving van de gevoelens in de liefdesrelatie tussen Salomo en Sulammit. De liefdesovergave die erin bezongen wordt is van Goddelijke oorsprong. Ook dit boek behoort immers tot de van God gegeven Schrift en is geïnspireerd door de Heilige Geest. Het gaat om de liefde tussen een jongen en een meisje die weten dat ze voor elkaar zijn bestemd; de liefde in zijn zuiverste vorm, die zijn bekroning vindt in het huwelijk: de totale overgave, het zich volkomen bloot geven, waarbij de één zich volledig aan de ander wegschenkt om elkaar te behagen. De teerste gevoelens en de diepste verlangens worden over en weer geuit, soms in verbloemde taal, maar altijd openhartig en ingetogen met een blijde verwondering. Alleen al de sfeer die het hele Hooglied ademt is een belangrijke maatstaf om het klimaat te toetsen van onze eigen relaties. Het gaat hier niet in de eerste plaats om een allegorische beschrijving van de wederzijdse gevoelens in de liefdesrelatie tussen God en zijn volk Israël (een joodse uitleg) of, volgens anderen, tussen Christus en zijn Kerk (een vrij algemeen aanvaarde maar toch ook weer omstreden uitleg) of, volgens weer anderen, tussen Christus en het toekomstig gelovig overblijfsel van Israël (een evangelikale uitleg), want dan gaat de eerste belangrijke praktische betekenis ervan voor ons verloren, tot eigen schade.
Het ontdekken in het Hooglied van bepaalde overeenkomsten met
bepaalde leerstellingen t.a.v. Israël, de Gemeente of het toekomstig gelovig overblijfsel van Israël is helemaal niet moeilijk. Maar dat deze uitleg de uitdrukkelijke bedoeling zou zijn van ‘Het Hooglied’ betwijfel ik. Dat wil niet zeggen dat wanneer wij binnen de uitspraken blijven van wat de Schrift elders leert over deze onderwerpen, wij ze niet als typen zouden mogen aanmerken. Maar het ligt meer voor de hand om na de eerste betekenis de geestelijke strekking allereerst toe te passen op onze persoonlijke relatie met onze hemelse Bruidegom, omdat het in Salomo’s lied in de eerste plaats gaat om een persoonlijke intieme relatie tussen bruidegom en bruid. Dat de bruidegom van het Hooglied vereenzelvigd mag worden met Hem, die van zichzelf heeft gezegd, dat Hij meer dan Salomo is is duidelijk. Vooral wanneer we in het Hooglied een onberispelijke bruidegom vinden in tegenstelling tot een falende bruid. Laten we ons maar eens spiegelen aan Sulammit.
Salomo betekent alles voor Sulammit. Zij is compleet wèg van hem. Dat blijkt vooral uit het feit dat ze in hoofdstuk 5 over hem droomt. Maar, zoals het in dromen Pleegt te gaan, op de gang van de gebeurtenissen kan ze geen enkele invloed uitoefenen. Salomo laat
haar in zijn loflied op de liefde navertellen wat haar in haar droom is overkomen. De droom die zo romantisch begon met een kloppende Salomo aan haar deur, net toen zij zich te ruste had begeven, maar die al gauw in een nachtmerrie verkeerde.
Ze hoort in haar droom iemand op de deur kloppen. Meteen is daar de stem van haar geliefde, die ze onmiddellijk herkent:
Doe mij open…
mijn zuster, mijn liefste, mijn duifje, mijn volmaakte,
want mijn hoofd is vol dauw,
mijn lokken zijn vol druppels van de nacht.
Wie zal het winnen? De stem van haar liefste of die van de slaap? Zijn kloppen om binnengelaten te worden of haar begeerte om nog even te blijven liggen?
Had Salomo niet al eens gewaarschuwd: ‘Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen, daar komt uw armoede aangelopen en uw gebrek als een gewapend man (Spreuken 24:33,34)’? Helaas, haar slaap is sterker dan haar liefde. Die legt het af tegen haar luiheid.
Ik heb mijn kleed reeds afgelegd, hoe zou ik het weer aandoen? Ik heb mijn voeten gewassen,
hoe zou ik ze weer verontreinigen?
In plaats van op te springen, de deur te openen en zich in de armen van haar bruidegom te werpen die de koude donkere nacht heeft getrotseerd om een ontmoeting met haar te hebben, en de sporen daarvan nog op zijn hoofd en zijn haren draagt, blijft ze liggen… Maar dan opeens wordt ze (zonder uit haar droom te ontwaken) klaar wakker en realiseert zich met schrik wat zij heeft gedaan. ‘Onvoorstelbaar! Hoe heb ik dat ooit kunnen doen? Mijn bruidegom, mijn liefste voor de deur laten staan?’
Alles staat weer helder voor haar geest: Haar geliefde had zijn hand door de opening in de deur gestoken (misschien om te voelen of de sleutel nog in het slot stak?). Haar hart wordt nòg onstuimig wanneer ze er aan denkt. Ze staat op, neemt de sleutel, rent naar de deur, steekt de sleutel in het sleutelgat om de grendel vrij te maken zodat ze die terug kan schuiven en opent de deur om hem alsnog binnen te laten. Maar tevergeefs. Hij is weg, verdwenen!
Bedremmeld staat ze te kijken naar de mirreolie die van haar vingers afdruipt… Waar komt die zo plotseling vandaan? De bruidegom had die voor zijn liefste meegenomen. Maar toen zij bleef liggen en niet open deed, heeft hij de kostbare olie als bewijs van zijn onveranderlijke, maar onbeantwoorde liefde, uitgegoten over de greep van de grendel van haar deur. Nu staat ze daar in de deuropening. Haar ogen speuren de straten af of ze hem nog zal ontdekken. Haar lippen bewegen en prevelen – meer tegen zichzelf dan tegen ons: Ik stond op, om mijn geliefde open te doen, mijn handen dropen van mirre, mijn vingers van vloeiende mirre op de greep van de grendel.
Ik deed mijn geliefde open, maar… mijn geliefde was weg, verdwenen.
Wanneer u weet wat liefde is, zal het u geen moeite kosten haar ontreddering en beschaamdheid over haar falende liefde op dat dramatische ogenblik in te voelen en tevens de onveranderlijke liefde te bewonderen van de bruidegom , die uit de mirreolie spreekt.
Dit tafereel is uitermate geschikt om die momenten in onze herinnering terug te roepen waarin we zelf gefaald hebben. Momenten waarop er duidelijk op de deur van ons hart werd geklopt opdat we het zouden openen voor onze geliefde, maar niet de moeite namen om er gehoor aan te geven en hem of haar gewoon in de kou lieten staan. En eigenlijk maakt het in de grond van de zaak niet eens zoveel uit of het onze Hemelse Bruidegom of onze aardse geliefde was die aan de deur van ons hart klopte, want ook als het ‘maar’ de aardse was, hebben we Hèm teleurgesteld. Het is te hopen dat we ons op zo’n moment diep schamen en ons evenveel moeite getroosten als de bruid uit het Hooglied om de schade die daardoor ontstond te herstellen.
Maar dit tafereel is evengoed geschikt als een illustratie van de onveranderlijke liefde van de Messias, die, zoals Johannes in zijn evangelie schrijft, tot het zijne kwam, maar door hen niet werd aangenomen.
Drie jaren lang heeft Hij dag aan dag, ononderbroken, met al de liefde van zijn hart staan kloppen op de deur van het huis van Israël. Dat deed Hij in alle toonaarden. Liefelijk en lokkend waren de woorden waarmee Hij hen achter zich aan wilde trekken. Nadat Hij het zevenvoudig ‘wee u’ over de leiders van het volk heeft uitgesproken horen wij Hem klagen: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugelen vergadert, en gij hebt niet gewild’. Wat moet er door Hem zijn heengegaan, toen Hij vanaf de glooiing van de Olijfberg Jeruzalem naderde, onder de enthousiaste kreten van de scharen, die riepen: ‘Gezegend Hij, die komt, de Koning, in de naam des Heren; in de hemel vrede en ere in de hoogste hemelen’? En nog dichterbij gekomen zag Hij de stad liggen en zei, terwijl Hij weende: ‘Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag’.
Zomin als de bruid uit Hooglied 5 bereid was om hem die haar liefhad de deur te openen, hebben de Joden in Jezus’ dagen zijn kloppen beantwoord. Zij verstonden niet wat tot hun vrede diende. Maar eens zal de dag aanbreken waarop het toekomstige gelovig overblijfsel van de Joden zal ontwaken uit haar diepe geestelijke slaap. Dan zullen zij als verantwoordelijke natie in het verre verleden ontdekken op Wiens kloppen zij geen acht hebben gegeven, en Hem gaan zoeken met handen die druipen van de mirreolie van zijn liefde, die zij zich dan bewust zullen worden.
Laodicéa
Maar laten we terugkeren naar onszelf. De vlekken op het kleed van het Israël dat Christus verwierp, kun je niet als zeep voor je eigen vuile was gebruiken.
In Openb.3 staat de Heer aan de deur van zijn Gemeente in Laodicéa te kloppen. Dat Hij dáár staat, is iets bijzonders. Men heeft dat binnen niet eens in de gaten. Binnen is men er van overtuigd dat de Heer bij hen is, naar zijn belofte dat waar twee of drie vergaderd zijn in zijn naam, Hij daar in het midden is. Maar het is niet waar: Hij staat buiten aan de deur te kloppen. Hij ging uit hun midden weg. Niet zomaar natuurlijk. Daarvoor had Hij heel goede redenen. Hij verliet hèn niet, toen Hij naar buiten ging, maar Hij ging naar buiten omdat zij Hèm hadden verlaten, alhoewel ze Hem naar de vorm een gereserveerde en exclusieve plaats gaven. Hoe kan zoiets gebeuren?
In Laodicéa, de hoofdstad van Phrygië, was een gemeente ontstaan. Buitenbijbelse bronnen vertellen ons over werklustige Laodicenzen. Toen in het jaar 61 een alles verwoestende aardbeving hun gebied had getroffen en van hun bezittingen een puinhoop had gemaakt, klauterden zij, zonder dat er sprake was van ernstige stagnatie in handel en bedrijf, uit een zeer diep economisch dal weer naar boven zonder hulp van buitenaf. Laodicéa stond bekend om haar solide bankiers, de wol- en linnen-industrie en de bereiding van medicijnen waaronder de ogenzalf een bijzondere plaats innam. Het woord luiheid kwam in hun woordenboeken niet voor. Hun grote probleem echter was dat de last van hun welvaart te groot bleek voor hun geestelijk welzijn. Hun zielen waren eronder bezweken. Hun energie werd verzwolgen door hun ijver voor materiële welvaart, zodat er voor geestelijke activiteiten geen animo meer was. Met het oog daarop moest de Heer zeggen dat ze noch koud noch heet waren, maar lauw.
Hun ellendige en jammerlijke geestelijke toestand openbaarde hun armoede, hun naaktheid en hun blindheid.
Hun materiële welvaart vormde een schril contrast met hun geestelijk bankroet. Tegenover de harde valuta van de solide bankiers staat hun geestelijke armoede, zodat de Heer hun moet aanraden goud (een beeld van de Goddelijke heerlijkheid die we in Christus aanschouwen en bezitten) van Hem te kopen dat door het vuur gelouterd is, opdat ze rijk zouden worden. Tegenover de weelde van de klederen waarin ze gekleed gaan, staat hun naaktheid voor God, zodat Hij hun aanraadt witte klederen (die spreken van de gerechtigheid die door het geloof in Christus wordt ontvangen) van Hem te kopen, opdat de schande van hun naaktheid niet openbaar wordt. En tegenover hun medicijnkunst staat hun geestelijke blindheid en wordt hun aangeraden ogenzalf (de verlichting door de Heilige Geest) van Hem te kopen om hun ogen daarmee te zalven opdat ze zullen zien. Hun welvaart had hun geestelijk welzijn volkomen geruïneerd. Ze zijn op een vleselijke wijze omgesprongen met hun aardse zegeningen, waardoor hun harten van Christus werden afgetrokken. Deze verkeerde gerichtheid verkoelde de liefde in hun hart, zodat hun welvaart voor hen een valstrik van de duivel werd. Zij zagen niet op de heerlijkheid van de Heer (2 Kor. 3:18), maar op het slijk der aarde. Geen wonder dat ze toen ‘naakt’ en ‘blind’ werden.
Persoonlijk
‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.’ Een bedroevende en beschamende situatie wanneer dat bij ons het geval is. Maar aan de andere kant toch ook weer bemoedigend en verblijdend, omdat dit betekent dat Hij onze armoede niet kan aanzien en zich over ons persoonlijk heil bekommert. Daarom staat Hij te kloppen aan de deur van het hart van de enkeling.
‘…Als iemand mijn stem hoort en de deur opent.’
Het horen van de stem van de Heer is een heel persoonlijke verantwoordelijkheid. Die stem kan op allerlei manieren tot ons komen.
Zijn liefde bestraft en tuchtigt ons (vs.19; Hebr.12:6). Maar het hangt van onszelf af of we de deur voor Hem open doen om Hem binnen te laten. De sleutel die op het slot van de deur past is in ons eigen bezit en wanneer we open doen zal Hij binnen komen.
‘Ik zal de maaltijd met hem houden.’ Dat betekent dat Hij prijs stelt op het uitoefenen van gemeenschap met ons.
‘Ik zal de maaltijd met hem houden.’
Dat betekent dat Hij u persoonlijk voor Zich alleen wil bezitten om zijn maaltijd met u te delen. Hij wil u voeden met zijn ‘gerechten’. Hij is immers ‘het Brood uit de hemel’ en ‘het levende Water’, dat wij gedurende onze woestijnreis elke dag nodig hebben.
‘Ik zal de maaltijd met hem houden en hij met Mij. ‘
Dat betekent dat Hij graag mee wil eten van het voedsel dat wij voor Hem en onszelf bereid hebben. Dat is (niet te geloven!!! ) voor zijn hart een kostelijke spijs.
En tenslotte: ‘Ik zal de maaltijd met hem houden en hij met Mij.’
Dat betekent de persoonlijke tegenwoordigheid in mijn leven van de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgegeven. Wanneer het zo is, dat Christus aan uw deur staat te kloppen, dan liggen al deze zegeningen en nog meer, bergenhoog opgestapeld achter de deur die u van Christus scheidt. Alleen wanneer u opstaat en de deur voor Hem opent, stromen deze zegeningen uw leven binnen.
Maar er is nog meer. Christus de deur openen heeft niet alleen zijn nut voor het tegenwoordige maar ook voor het toekomstige leven (1 Tim.4:8), want Openb.3:20 belooft aan de overwinnaars dat Christus hun zal geven met Hem te zitten op zijn troon, zoals ook Hij overwonnen en zich gezet heeft met zijn Vader op diens troon.
‘Wie overwint, hem zal Ik geven…’ We moeten ons eerst nog afvragen wie met die ‘wie’ wordt bedoeld en ook walt overwonnen moet worden. Met ‘wie’ kan niemand anders zijn bedoeld dan die ‘iemand’ uit vs.20, die de stem van de kloppende Heiland heeft gehoord. Iemand die heeft ontdekt, dat hij in geestelijk opzicht arm, naakt en blind is en ernaar verlangt de rijkdommen die de Heer hem ’te koop aanbied’ tegen elke prijs te verwerven, namelijk het goud van Goddelijke heerlijkheid, de klederen van het heil en de zalving van de Heilige Geest.
En de ‘prijs’ die er voor moet worden betaald is de overwinning over uzelf. Uw hoogmoed en trots moet het onderspit delven in de erkenning dat uw leven tot nu toe gestaan heeft in het dienen van uzelf en in het miskennen van de rechten van de Heer; dat uw leven aan uw eigen belangen is gewijd. Dàt is de prijs die moet worden betaald voor de zegeningen die de Heer zo graag aan iedereen wil ‘verkopen. Het is duidelijk dat deze prijs in een wanverhouding staat tot het ‘artikel’ dat wordt aangeboden. De waarde van de zegeningen zelf gaan immers elke voorstelling te boven. De rijkdom van Christus is toch onnaspeurlijk groot?
En deze rijkdommen kunt u verwerven tegen inlevering van de oorzaak en de bron van uw ellende en kommer: het zondige ‘ik’. Dat zondige ‘ik’ moet onttroond worden en in plaats daarvan moet de Heer de eerste plaats in uw leven krijgen.
Toen Christus op aarde was heeft Satan alle mogelijke moeite gedaan Hem te weerhouden van een leven in gehoorzaamheid aan zijn God en Vader. Maar omdat Hij zijn Vader boven alles liefhad, kreeg Satan geen kans. Daarom kon Christus na het werk te hebben volbracht, Zich zetten met zijn Vader op diens troon. En evenzo zal Hij aan allen die goud, klederen en ogenzalf van Hem ‘kochten’ een plaats geven in zijn troon, om met Hem te heersen in het vrede-rijk.
Er wordt geklopt. Voor u staat een maaltijd klaar voor nu, en een troon voor straks.