ZACHTMOEDIGHEID
een normaal attribuut uit de Bergrede
De Bergrede is normatief voor elke discipel van het Koninkrijk der hemelen in het hier en nu. En omdat zij die niet tot dit Koninkrijk behoren heel wat ervaring hebben met de discipelen van Christus, moeten we wel bedachtzaam zijn. Wanneer we, zoals nu al gebeurt, te hoog van de toren blazen, zouden ze ons misschien gemakkelijk van het podium kunnen weghonen. Stel je voor dat zij die niet tot het Koninkrijk der hemelen behoren, ons zouden confronteren met een paar ingezonden stukjes uit het ND of het RD, over synodevergaderingen! of, nog erger, dat er uit een uit de hand gelopen broeder-of kerkenraadsvergadering zou worden gelekt en men ons daarom de Bergrede in herinnering zou brengen. Dan sta je toch met een rood hoofd en de mond vol tanden!
In de Bergrede richtte Jezus Zich niet tot de mensen van de straat, tot de scharen die Hem soms zochten. Nee, Hij keerde Zich zelfs van hen af door met zijn discipelen de berg te beklimmen. Toen Hij daar met hen alleen was, opende Hij pas zijn mond en leerde hen, zeggende: Zalig de armen van geest… Daarmee zette Hij de toon. Impliciet hekelde Hij hiermee het op eigen belang gerichte denken en doen van ‘de rijke man’ aan wiens voorportaal de arme Lazarus een paar broodkruimels probeerde op te pikken, en dat van de rijke dwaas die zijn leven inrichtte volgens eigen normen. De regels van het Koninkrijk staan haaks op onze eigendunk en de neiging om zelf te bepalen wat goed en slecht is.
De zaligsprekingen bevatten niet de voorwaarden waaraan wij moeten voldoen om het Koninkrijk te mogen binnengaan. Dat kan immers slechts door geloof en wedergeboorte (Joh.3). Nee, de grondwet van het Koninkrijk der hemelen geldt hen die daarin zijn binnengegaan. Voor hen die geloven dat God zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar eeuwig leven heeft. Die mensen worden geacht en in staat gesteld te leven volgens grondbeginselen die zelfs de tien geboden overstijgen, namelijk: die van Gods rijk.
Zalig zijn de zachtmoedigen
Brutalen hebben de halve wereld, luidt een gezegde, maar Christus zegt: zachtmoedigen zullen het aardrijk beërven.
Om iets te bereiken in onze maatschappij wordt je aangeraden ‘de kaas niet van je brood te laten eten’. ‘Laat je niet op je kop zitten!’ ‘Al te goed is buurmans gek!’ etc. etc. Hoe verhouden deze slogans zich met zachtmoedigheid? Is een zachtmoedige houding niet gelijk aan slap, futloos, eiïg, laf?
Laten we ons eens afvragen hoe wij ermee omgaan wanneer we gekwetst, bekritiseerd, onheus bejegend, vernederd of onterecht beschuldigd worden of onrecht lijden.
Als Mozes
In Nm12 vinden we zo iemand: Mozes. Hij is door God aangesteld als leider van Israël. Hogere positie kan men zich niet voorstellen. Het zou ons makkelijk hoogmoedig maken. Maar Mozes niet. Hij wordt daar genoemd ‘de zachtmoedigste man van de aardbodem, meer dan enig mens’. Echter, zijn bloedeigen zus en broer zijn jaloers. Vooral (kennelijk) Mirjam. Zij roddelt met haar broer Aaron en beiden delen samen de kritiek op Mozes dat hij nota bene een Ethiopische vrouw had genomen. Kritiek van hen die je het meest na staan is ook de meest pijnlijke kritiek. Zij dachten mogelijk: Mozes meent zich alles te kunnen permitteren in zijn positie, maar wij doen toch niets voor hem onder? Heeft God ook niet evengoed door ons gesproken als door Hem? Misschien heeft Mozes het gehoord, scherp de spanning die tussen hen ontstond aangevoeld. Maar hij zwijgt, hij reageert niet. Hij lijkt niet op zijn tenen getrapt, windt zich niet op. Per slot van rekening telt voor hem alleen de eer van God, niet zijn eigen eer. Hij oordeelt niet, maar geeft het over aan God die rechtvaardig oordeelt. En dat doet God inderdaad. Ze moeten alle drie naar de tent der samenkomst komen. Daarna worden Aaron en Mirjam naar voren geroepen en God vertelt iets over de relatie die Mozes met Hem heeft. Het is een heel bijzondere relatie: ‘ik spreek van mond tot mond met hem. Hij aanschouwt de gestalte des Heren. Waarom hebt gij u dan niet ontzien tegen mijn knecht Mozes te spreken?’ Daarom ontbrandde de toorn des Heren tegen hen en Hij ging heen, Mirjam melaats achterlatend. En hoe ontroerend klinkt dan het gebed van de zachtmoedigste man van de wereld, Mozes. Een emotioneel geladen smekend gebed, wars van de minste rivaliteit, kort en krachtig, maar ook vol liefde en barmhartigheid: ‘0 God, genees haar toch!’ Ik twijfel er niet aan dat Mozes die zachtmoedigheid beslist niet van zichzelf had, waarop de moord op een Egyptenaar wijst, maar dat hij die geleerd heeft dankzij zijn vertrouwelijke omgang met God. Hij had er weet van wat Ps25:14 zegt: ‘Des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen, en zijn verbond maakt Hij hun bekend.’ En met ‘het bekend maken van het verbond’, schrijft Hij ‘zijn wet’ in ons hart en leren wij o.a. zachtmoedigheid.
Zoals Jezus
Iemand schreef eens: ‘De bijbelse zachtmoedigheid is een zachtheid, vriendelijkheid, nederigheid, inschikkelijkheid, vreedzaamheid en verdraagzaamheid die gepaard gaat met innerlijke kracht. Zachtmoedigheid wordt gedragen door zelfbeheersing, het laatstgenoemde facet van de vrucht van de Geest dat begint met liefde.’ Dat alles vinden wij op volmaakte wijze terug bij onze Heiland. Hij wil het ook ons leren. Hij nodigt ons zelfs uit samen met Hem onder hetzelfde juk van dienstbaarheid te lopen – nauwere relatie is niet denkbaar. En in die relatie kunnen ook wij ‘de gestalte des Heren’ aanschouwen en worden wij veranderd naar het beeld van onze Heer.
De verandering die het gevolg is van een verborgen omgang met God moet, net als bij Mozes, ook in ons dagelijks gedrag duidelijk te constateren zijn. Zowel in de onderlinge relatie met alle discipelen, als met alle anderen. Dat moet evident zijn voor alle ongelovigen. De Bijbelse normen zijn moeilijk te verkopen wanneer de verkopers zelf daarin blunderen. In plaats van onszelf en de bron waaruit wij trachten te leven aan te prijzen, doen wij er goed aan de raad in onze oren te knopen die Paulus aan de gelovigen in Korinthe gaf: ‘Maar, wie roemt, laat hij roemen in de Heer.’ ‘Want niet wie zichzelf aanbeveelt, maar die de Heer aanbeveelt, die is beproefd bevonden.’