Mogelijk gemaakt door Translate
GEEN TIJD VOOR VERLOF
(Ps51:1-15)
In tijden van oplopende spanningen kunnen militaire bevelhebbers alle verloven intrekken.
Niemand mag zijn onderdeel dan meer verlaten en zij die met verlof zijn moeten in dat geval
met de eerste de beste reisgelegenheid naar hun onderdeel terugkeren. Het leger is dan in staat
van paraatheid. Het is ernst!
David kon met zijn God op een legerbende inlopen en over een muur heen springen, maar zonder God struikelt en valt hij zelfs al over een molshoopje en voordat hij er erg in had was hij een ordinaire echtbreker en de moordenaar van de echtgenoot van de vrouw van wie hij niet af kon blijven. Je vraagt je af hoe dat zomaar kon gebeuren. Dat kon, doordat hij al gevallen was voordat hij viel — omdat hij niet was waar hij behoorde te zijn, niet deed wat hij moest doen en niet degene was die hij had moeten zijn. Of anders gezegd: er waren in geestelijk opzicht al heel wat grijze kleurloze dagen aan die zwarte dag voorafgegaan eer hij nog dieper viel. Als hoofd van zijn strijdend leger had David er beter aan gedaan geen vakantie te nemen. En zo maakt de gelegenheid de echtbreker en de moordenaar. Wie van ons meent dat hij het niet zo bont gemaakt heeft of nog zal maken als David, verwijs ik respectievelijk naar de Heer die gezegd heeft dat wie een vrouw aankijkt om haar te begeren, reeds overspel met haar gepleegd heeft, en naar Johannes die ons verzekert dat wie zijn broeder haat, al een moordenaar is. Die Goddelijke opmerkingen die aan ons geadresseerd zijn, zullen, wanneer we eerlijk zijn, ons alle moed benemen met de vinger naar David te wijzen. We hebben dan de handen vol aan onszelf. Wie meent te staan, mag zich wel afvragen of hij al niet bezig is nog dieper te vallen. Geestelijke onwaakzaamheid eist zijn tol. Ook in onze tijd die zwanger is van seksuele verwording en ontsporende huwelijken. Dat gold voor David en dat geldt ook voor ons.
Strijd
Vandaag heerst er, net als in Davids dagen, op alle mogelijke terreinen strijd. Maar de belangrijkste strijd is die van het geloof. En voor die strijd zijn wij in de eerste plaats in dienst genomen en gemobiliseerd. Dat is niet de strijd om ons deel van de welvaartskoek in de wacht te slepen. Die komt pas op de tweede of derde of laatste plaats. Waar het voor een christen in de eerste plaats op aankomt, is de strijd om zijn verkregen geestelijk erfdeel, om dat helemaal in bezit te nemen en vervolgens uit te delen aan de mensen om hem heen, gelovigen en ongelovigen, vriend en vijand. Dat is de enige manier om geestelijk overeind te blijven en te voorkomen dat je struikelt of valt. Tijdens de strijd is er geen verlof en daarom kunnen we ons niet veroorloven in geestelijk opzicht vakantie te nemen en op het comfortabele platte dak van onze luxe behuizing verpozing te zoeken in navolging van David.
Symptomen van geestelijke achteruitgang
Na zijn inkeer wist David het beter dan ooit. Niet de verleiding en de verzoeking op zich, maar zijn eigen zondig hart was de oorzaak van de zondige daad. Nu vraagt hij God dan ook om een rein hart, een vaste en gewillige geest en om de leiding van de Heilige Geest om zijn zondige en schadelijke begeerten te kunnen overwinnen en opnieuw weer de blijdschap van het heil te ervaren in een geest die niet zijn eigen, maar Gods wil wil doen. De dingen waar David nu om vraagt, waren in de dagen die aan zijn diepere val voorafgingen in zijn geest verbleekt of eruit verdwenen. Ze hadden hun zeggingskracht verloren omdat hij niet biddend had gewaakt. En het lijkt mij voor de hand liggen dat hij in deze geestelijke dorheid terecht was gekomen omdat hij niet meer gedrongen werd ‘overtreders’ te onderwijzen over Gods weg en zondaren op te roepen zich tot God te bekeren. Hij was toen al bezig er zelf één te worden. Vers 15 van Ps51 laat er in ieder geval geen twijfel over bestaan dat dit verlangen weer springlevend werd nadat hij zijn schuld had beleden, want daar maakt hij zijn voornemen bekend de overtreders te willen onderwijzen in Gods wegen opdat zondaren zich zullen bekeren. Let op dat hier sprake is van een kettingreactie. Nu David zijn zonde heeft beleden en weer in de ruimte is komen te staan, verlangt hij ernaar in het leven van anderen dezelfde rol te spelen als die welke Nathan had vervuld in zijn leven: anderen tot God (terug) brengen.
Verantwoordelijkheid en genade
Wie bij het uitvoeren van deze opdracht versaagt, komt in een geestelijke gevarenzone. Hij onthoudt zijn ziel het voedsel dat hij nodig heeft om staande te blijven en in de strijd te overwinnen. Het doen van de wil van God en het uitvoeren van onze persoonlijke opdracht als soldaten in het leger van onze Koning, is bij uitstek de spijs die wij nodig hebben voor de ontwikkeling van een onwillige naar een vaste en willige geest en voor het bewaren van een rein hart. Wij moeten de smaak leren kennen van het doen van de wil van God, zoals Christus die ook kende blijkens zijn woorden gericht aan zijn discipelen: ‘Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet. ( … ) Mijn spijze is om te doen de wil des-genen die mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen (Jh4:32 en 34).
Niet de bestudering van het Woord van God is het echte onvervalste voedsel voor onze ziel, alleen het woord dat daad wordt!
Anderzijds is het zo dat voor het volbrengen van onze taak wij voor de volle honderd procent afhankelijk zijn van de genade van God. Maar om over de volle genade en kracht van God te kunnen beschikken, is het noodzakelijk dat wij van onze kant voor de volle honderd
procent Hem zijn toegewijd. Wanneer onze toewijding onder dit niveau zakt, zijn we een gemakkelijke prooi voor ongezonde begeerten, die ons hoogmoedig hart voor zichzelf claimt. Hoogmoed komt vóór de val. Niet alleen bij David. Ook bij ons.
Er zijn (te) weinig arbeiders
Zoals er vandaag veel arbeidsplaatsen onbezet zijn in de maatschappij, zie ik dat er ook veel onbezette plaatsen zijn in het Koninkrijk van God. Worden wij, als een klein stukje van Gods volk, nog wel gekenmerkt door de ijver die het volk van God onder leiding van Nehemia aan de dag legde? Van hen lezen we dat ze ‘lust hadden om te werken’. Zien wij nog wel dat de kracht van de ‘dragers’, zij die vooraan staan in de strijd, tekort schiet en dat er veel puin te ruimen is (Nh4:6,10)?
Net als vandaag in de maatschappij zijn er ook in het Koninkrijk van God naast heel veel vacante arbeidsplaatsen ook ‘arbeidsplaatsen’ die weliswaar bezet worden door ‘gezalfde’ koningen en priesters, maar dezen verwaarlozen het werk dat ze zouden moeten doen. Er blijft heel veel werk liggen en kansen om voor God en mensen te strijden blijven onbenut. Wellicht is het de hoogste tijd ons persoonlijk af te vragen of we misschien toch niet onze eerste liefde hebben verlaten. Hebben we ons misschien, zonder er erg in te hebben, teruggetrokken in de luwte van de strijd? Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen, en daar komt uw armoede aangelopen en uw gebrek als een gewapend man! David is voor ons aan de ene kant een waarschuwend en aan de andere kant een navolgenswaardig voorbeeld. Laten wij onze wegen doorzoeken en doorvorsen en ons bekeren tot de Here. Laten wij met de handen ons hart opheffen tot God in de hemel (K13:40). q